Naamgeving

Wetenschappelijk: Sus scrofa
Frans: Sanglier
Engels: Wild boar
Duits: Wildschwein

Uiterlijk

Uiterlijk
Het Wild zwijn, ook wel het everzwijn genoemd, is in de jachttermen gekend als ‘zwart wild’. Zij vormen de genetische basis van het ‘tam varken’. Door deze nauwe band, zien we dat terug kruisingen mogelijk zijn, wat de genetische basis van het everzwijn over de hele wereld sterk van elkaar doet verschillen. Zij hebben de typische kenmerken van een varken, met sterke zware kop die eindigt in een forse neus met op het einde een vroetschijf waarmee zij voedsel opsporen, maar ook opwroeten. Everzwijnen hebben slechts kleine ogen en beschikken dan ook over een slecht zicht. Hun neus en oren compenseren dit volledig. Het is daarom dat een everzwijn niet onmiddellijk zal reageren bij een ontmoeting met een mens, wanneer deze niet beweegt. Vangt het dier echter de geur op of hoort hij geritsel, dan zal hij al snel de benen nemen. Fysisch zien we duidelijke verschillen tussen enerzijds de biggen, de overlopers, de vrouwelijke en de mannelijke dieren.

  • Biggen: Ook wel frisling of pyjama’s genoemd hebben een okerkleurige vacht met overlangse strepen die hun de typische naam bezorgd. Deze vacht zorgt voor camouflage. Op een leeftijd tussen de 3 en de 5 maanden verliezen zij deze strepen en gaat hun vacht over in een ‘rosse kleur’
  • Overloper: Hun vacht is veelal ros van kleur, doch neigt vaak ook reeds naar de vaalgrijze en zwarte vacht die de volwassen dieren hebben. Een big wordt volgens heel wat literatuur een overloper op de leeftijd van 1 jaar. In de praktijk in Vlaanderen stellen we echter vast dat deze arbitraire indeling niet volstaat. Kijken we naar het gewicht van de dieren dan kan je stellen dat ze reeds op zeer laag gewicht vruchtbaar kunnen worden. Vanaf dat moment kunnen we spreken van overlopers. Overlopers hebben veelal een leeggewicht dat varieert tussen de 15kg en de 60kg
  • Vrouwelijke dieren: Ook wel bagge of zeug genoemd hebben een vaalgrijze zomervacht die in de winter overgaat naar een zwarte wintervacht. Deze laatste is langer van structuur en bestaat uit stijve haren. Hun leeggewicht varieert in Vlaanderen veelal tussen de 50 en de 80kg. Doch elders in de wereld loopt dit verder op tot boven de 100kg.
  • Mannelijke dieren: Of in jagerstermen Keiler genoemd heeft in vergelijking met de zeug een forsere bouw en bijgevolg ook een hoger leeggewicht. In Vlaanderen varieert dit tussen de 60kg en de 150kg. Hun vacht is eveneens vaalgrijs in de zomer en zwart in de winter. Kenmerkend aan de Keiler zijn de sterk ontwikkelde slagtanden of ‘geweren’. Ook wel gekend als ‘houwers’. Dit zijn sterk uitgegroeide onderste hoektanden die 2/3de in de onderkaak zitten. Om deze tanden scherp te houden groeien de bovenste hoektanden, aambeelden genoemd, eveneens naar boven en schuren zo tegen de geweren. Ook vrouwelijke dieren kunnen dergelijke houwers hebben, doch veelal veel minder uitgesproken.

Voedsel

Everzwijnen zijn vooral nachtactieve dieren die grote afstanden kunnen afleggen op zoek naar voedsel. Als omnivoor eten deze dieren al wat eetbaar is, gaande van insecten, tot zaden, vruchten, kadavers, eieren,… Zij gaan bij voorkeur foerageren in de bossen zolang hierin voldoende voedsel ter beschikking is. In jaren waarin de beuken en eiken een mastjaar hebben, zien we everzwijnen zich nog zelden op de akkers er rond begeven (herfst en winterperiode). Na de winter raakt het voedsel in de bossen op en gaan zij in de omliggende weilanden op zoek naar insecten, engerlingen en poppen. Een everzwijn (met uitzondering van de volwassen mannetjes) leeft in een rotte. Daardoor is het mogelijk dat zij in hun zoektocht naar voedsel in zeer korte tijd een perceel helemaal opwroeten. In de late lente wanneer de maïs ingezaaid wordt, zal dit als een gedekte tafel de everzwijnen lokken. Wanneer de maïs rijpt en in de ‘melk’ komt (augustus) vormt dit een eveneens een belangrijke aantrekkingskracht.
Het gegeven dat zij verzot zijn om landbouwgewassen of kortom op zoek gaan op landbouwpercelen, maakt dat het everzwijn een geduchte concurrent is voor de landbouwer en dus vaak in conflict komt met deze sector.

Biotoop

Van nature zijn everzwijnen steeds op zoek naar bossen waar zij voldoende rust kunnen terugvinden. De aanwezigheid van drassige gebieden zijn hierbij een must om op tijd en stond te ‘zoelen’. Op die manier kunnen ze de parasieten die zich in de vacht nestelen zoveel mogelijk verwijderen. Wanneer bossen deel uitmaken van een groter complex is dit een surplus voor het everzwijn met grotere groepen, ook wel ‘rotte’ genoemd tot gevolg.
De aanwezigheid van weiland en akkerland dat aansluit bij de bossen is noodzakelijk om te foerageren. Om die reden blijken Limburg, maar ook grote delen van Antwerpen en Vlaams Brabant vanuit het oogpunt van het everzwijn een uitstekend biotoop te hebben.

Voortplanting

Zeugen worden vruchtbaar vanaf een gewicht tussen de 25kg en de 30kg. Volgens de literatuur ligt dit rond de leeftijd van 21 maanden. In Vlaanderen is dit zeker niet het geval. In het jaar van geboorte kunnen vrouwelijke biggen reeds deze gewichtsklasse bereiken en potentieel instaan voor de voortplanting. Dit zal op zich weer sterk afhangen van de onderlinge verhoudingen binnen de rotte waarin zij zich bevindt alsook de ouderdom structuur van de plaatselijke populatie.
De bronstperiode bij het everzwijn ligt normaal in de periode van de herfst. Zij wordt echter geleid door de bronstbereidbaarheid van de zeug. In de praktijk zien we dat een heel jaar door paring kan gebeuren in Vlaanderen.
Na de paring draagt de zeug haar jongen gedurende 3 maanden, 3 weken en 3 dagen. Wanneer de tijd rijp is om de biggen te werpen zal de zeug zich afzonderen van de rotte om een ketel of werpnest te bouwen die bestaat uit een ligplaats op droog organisch materiaal op een rustige plaats verscholen in de dekking. De zeug werpt 3 tot 9 biggen die zij gedurende 3 tot 4 maanden op regelmatige tijdstippen zoogt. Wanneer meerdere zeugen uit één rotte  jongen hebben zien we dat jongen bij beide gezoogd kunnen worden.

Gedrag

Oudere keilers leven bijna altijd solitair en zijn voortdurend op zoek naar bronstige zeugen. Na de paring verlaat hij de zeug. Wanneer in dezelfde rotte waar de bronstige zeug toe behoort ook biggen rondlopen, gebeurt het dat deze door de keiler gedood worden om op die manier zijn genetisch materiaal te laten primeren.
Zoals reeds aangehaald leven de vrouwelijke dieren en hun jongen in groep, of rotte genoemd. Deze wordt geleid door een oudere zeug die de groep behoed van gevaren en mee bepaald welk ander zeugen jongen kunnen voortbrengen.
Wilde zwijnen zijn schemer en nachtactief. Deze periode brengt hen meer rust. Hierop bestaan uitzonderingen. Denken we maar aan de everzwijnen die overdag tussen de wandelende menigte in de stad Berlijn staan. Tijdens deze activiteit kunnen zij grote afstanden afleggen tot wel 25km per nacht.

Populatie

Het everzwijn is bezig aan een sterke opmars in Vlaanderen. In de provincie Limburg komen de meeste everzwijnen voor. Ook in West-Vlaanderen was er al langer een beperkte kernpopulatie everzwijnen aanwezig (in Jabbeke en Zedelgem). In de afgelopen jaren dook het everzwijn ook op in delen van Antwerpen, Vlaams-Brabant en Oost-Vlaanderen. Het gemelde afschot van everzwijnen kan geraadpleegd worden op de Wildapp van het INBO.

Jacht

Gewone Jacht
Bijzondere Jacht
Bestrijding (schade kan frequent voorkomen)
Dit nieuwsartikel delen:
RSS feed