Houtduif

Naamgeving

Wetenschappelijk: Columba palumbus
Frans: Palombe
Engels: Woodpigeon
Duits: Ringeltaube

Uiterlijk

De houtduif is de grootste wilde duif die we in Vlaanderen zien rondvliegen. De adulte houtduif heeft een witte vlek in de nek, een brede roze borst en een zeer kenmerkende witte streep op de vleugels, die goed zichtbaar zijn tijdens de vlucht. Door die witte vleugelstreep is de houtduif op grotere afstand gemakkelijk te onderscheiden van de stadsduif en holenduif. Jonge houtduiven missen de witte halsvlek. De witte halsvlekken zijn er pas na het ruien van de handpennen: na vijf à zes maanden voor de eerste jongen uit dat jaar.

Duiver of doffer: verwijst naar het mannelijke dier

Duivin: verwijst naar het vrouwelijke dier

Pieper: verwijst naar een jonge houtduif

Voedsel

Zeer opportunistisch voedselgedrag volgens het voedselaanbod en het seizoen: zaden, dierlijke eiwitten, slakjes, eikels, koolgewassen, bessen, granen, jonge bladscheuten en bloemen van diverse boom- en struiksoorten, klaverbladeren en plantenknoppen. In de winter voornamelijk spruiten en koolgewassen. Duiven zuigen water op tijdens het drinken.

In groepsverband kan de houtduif veel schade aanrichten aan zaailand, cultuurgewassen en tuinbouwteelt. Schade voornamelijk aan jonge groenaanplant in de maanden april – mei (o.a. erwtenteelt).

Biotoop

Houtwallen, bossen, tronken, dreven, hoog struikgewas en open ruimten die voldoende rust, dekking en voedsel geven. Ook in parken en bossen, binnen en aan de rand van steden vindt men hun nesten.

Voortplanting

Houtduiven worden meestal na ongeveer 5 maanden geslachtsrijp. In februari, aan het eind van de wintervluchten, gebeurt de paarvorming. Ze maken hoge baltsvluchten om dan naar beneden te duiken. De balts duurt tot begin september.

Eerste nestbouw begint maart. De duivin bouwt het nest met het takkenmateriaal dat de duiver aanbrengt uit de direct omgeving van het nest. Rond midden maart legt de duivin twee witte eieren in een periode van één tot twee dagen. De eieren zijn wit, mat glanzend en elliptisch van vorm.

Duivin en duiver broeden om de beurt direct na de eerste eierenleg en dat gedurende 17 dagen. Elk koppel broedt gemiddeld vier legsels per jaar. Broedsels van maart tot eind september.

Bij uitkomen kunnen jongen niet zien en hebben dan een donskleur. De jongen worden blind en schaar gekleed geboren. In de eerste dagen worden de jongen gevoed met kropmelk, een geelwitte kaasachtige brij rijk aan eiwitten en fermenten die zij uit de geopende bek en krop van de duiver en duivin slokken. Duiver en duivin voeden hun jongen op die wijze gedurende vijf à zeven dagen waarna zij langzaam overschakelen op meer normale voeding. De jongen zijn vliegvlug na 29 à 35 dagen. Eens uit het nest beginnen zij sterk op hun ouders te gelijken.

Gedrag

De houtduif is een standvogel in Vlaanderen, maar tijdens de winterperiode krijgen we ook bezoek van houtduiven uit noordelijke streken.

Binnen de houtduivenpopulatie vertoont de duiver monogamie, waarbij een paarloyaal blijft aan elkaar.

Tijdens het broedseizoen nemen zowel de duiver als de duivin afwisselend de verantwoordelijkheid voor het broeden op zich en werken ze samen om de jongen groot te brengen. Deze jongen worden geboren als nestzitters, wat betekent dat ze niet direct na het uitkomen het nest verlaten. Ze zijn afhankelijk van de zorg en voeding van hun ouders.

Houtduiven leggen dagelijks afstanden af voor zowel voedselzoektochten als om hun slaapplekken te bereiken.

Een opvallende gewoonte van houtduiven is hun voorliefde voor stofbaden, waarbij ze graag in stof of zand rollen om hun verenkleed schoon te houden.

Tijdens de groepsvluchten gedurende de wintermaanden (oktober-februari) verschilt het vliegpatroon van houtduiven van hun gedrag tijdens de koppelvluchten rond het nest. Buiten deze winterperiode vliegen duivers en duivinnen zelden als koppels over lange afstanden.

Populatie

Na een aanzienlijke groei in de 20e eeuw is de houtduif nu een van de meest voorkomende broedvogels in Vlaanderen. De overvloedige aanplant van Fijnsparren (voor broedgelegenheid) en de hogere graanproductie (als voedselbron) worden verondersteld belangrijke drijfveren te zijn. Tegen het einde van de 20e eeuw daalde of stabiliseerde de populatie echter in de beboste gebieden van de Kempen. Tegelijkertijd gedijde de soort beter in stedelijke omgevingen zoals tuinen en parken, een trend die nog steeds voortduurt. Recentelijke lichte groei in Vlaanderen concentreert zich hoofdzakelijk in buitenstedelijke en stedelijke gebieden. In heide-, duin- en bosgebieden neemt de soort geleidelijk af.

Jacht

Gewone Jacht
Bijzondere Jacht
Bestrijding