Naamgeving
Wetenschappelijk: Perdix perdix L.
Frans: Perdix grise
Engels: Grey Partridge
Duits: Rebhuhn
Uiterlijk
De patrijs is een kleine gedrongen hoender met een lengte van 30 cm en een vleugellengte van 15 cm.
Het gewicht van de volwassen vogel bedraagt gemiddeld 225 tot 475 gram. Er is hierbij geen duidelijk verschil tussen het vrouwtje (de hen) en het mannetje (de haan).De snavel is dik en kort met een iets langere bovensnavel die hen in staat stelt om in de grond of biet te hakken bij hun zoektocht naar voedsel. De poten zijn kort, stevig, onbevederd en hebben soms sporen. Ondanks deze korte poten is de patrijs een uitstekende loper. Het verenkleed is overheerst door de kleuren grijs en bruin. Opvallend is het oranje “gezicht” en de kastanjebruine hoefijzervormige borsttekening. Deze aftekening is meer uitgesproken bij de haan maar kan niet geslachtsbepalend worden gebruikt. De poten, hals en lijf zijn grijs, de rug en vleugels zijn bruingestippeld. De kleur van de staart is roestbruin. De vleugeldekveren verschillen tussen de geslachten. Anders dan bij de volwassen dieren zijn de poten van juveniele vogels vuil geel en is het einde van de twee buitenste slagpen niet rond maar spits.
Meer informatie over de bepaling van het geslacht en de leeftijd van patrijzen is te vinden op ons intranet.
Voedsel
Volwassen patrijzen eten in de zomer zaden en kiemplanten van grassen en onkruiden. In de winter eten ze de groeipunten van gras, klaver, wintergraan en allerlei zaden en bladeren van onder andere kolen, grassen, klavers en akkerkruiden.
Patrijzenkuikens eten tijdens hun eerste twee levensweken bijna uitsluitend insecten, voornamelijk rupsen, larven van bladwespen, kevers, bladluizen en mieren. Daarna beginnen de kuikens steeds meer plantaardig voedsel op te nemen.
Biotoop
Het geliefkoosde biotoop van een patrijs bestaat uit kleinschalig open terrein met een afwisseling van akkers en weiland met open plekken, ruige dijken, slootranden, wegbermen, heggen en struweel.
Patrijzen zijn bodembewoners, zij zullen zich nooit ophouden in bomen of struiken. Velden of gronden die niet volledig in cultuur zijn gebracht of tijdelijk braakliggende gronden zijn echte hoendervelden.
Patrijzen zijn grondbroeders. Ze maken hun nest bij voorkeur tussen overjarige polvormende grassen. De patrijs heeft een voorkeur voor perceelsranden op zandgronden om te broeden. Hierop kunnen ze stofbaden nemen die parasieten en grondresten aan de poten van de kuikens verwijderen. Deze grondklonters ontstaan vooral op vochtige bodems en zijn een belangrijke doodsoorzaak voor de jonge patrijzen.
De grootte van het territorium is afhankelijk van de kwaliteit van het habitat en kan variëren van 1,35 ha tot 4,2 ha per koppel. In goede habitats waar hogere populatiedichtheden worden bereikt hebben de patrijzen een kleiner territorium dan in minder geschikt habitat.
Voortplanting
Vanaf januari vormen de koppels zich. De bruine hoefijzerachtige vlek op de borst van de haan (mannelijke vogel) en de karakteristieke roep spelen een rol in de balts, die een hoogtepunt kent in april.
De patrijs is een grondbroeder: het nest wordt gemaakt op de grond. De patrijs start met de eileg eind april/begin mei. De eieren worden gelegd met ongeveer 1,5 dag tussenpauze. Gemiddeld bevat het eerste legsel 14,7 eieren. Als het eerste legsel verloren gaat zonder dat de hen wordt gedood, zal er een tweede nestpoging volgen. Het aantal eieren in dit vervanglegsel is echter lager (gemiddeld 11,3 eieren). In zeldzamere gevallen (wanneer ook dit legsel verloren gaat), kan de patrijs een derde nestpoging ondernemen.
Het broeden zelf duurt 24 dagen. Terwijl de hen broed, waakt de haan over de veiligheid.
Bijna alle kuikens worden geboren tussen 1 juni en 31 juli. Vooral de laatste weken van juni en de eerste weken van juli is er een piek in het uitkippen van de kuikens.
De eerste drie weken zijn vaak desastreus voor vele jongen, vooral bij slecht weer. De kuikens zijn nestvlieders.
De eerste vleugelveren verschijnen na 4 tot 5 dagen. Op een leeftijd van twee tot drie weken kunnen de vogels al een beetje vliegen en na een goede maand is het jeugdkleed volgroeid. Na vier maand ruien de jonge vogels dit verenkleed en krijgen ze het definitieve verenkleed.
Gedrag
Patrijzen zijn overdag en in de schemering actief. Bij onraad zal het dier zich zo snel mogelijk al lopend uit de voeten maken. Alleen in uiterste nood zal de vogel wegvliegen. Het opstijgen gaat, net als bij de fazant, gepaard met een soort ratelend geluid. Met enkele snelle vleugelslagen, afgewisseld door een glijpauze, zal de vogel wegvliegen om even later neer te strijken.
In de periode van september tot februari komen de patrijzen voor in groepen. Door het steeds waken van enkele vogels is de veiligheid groter. Een groep van patrijzen wordt een klucht genoemd. Als de klucht wordt uiteengedreven hoort men de vogels naar elkaar roepen om dan in een minimum van tijd terug bijeen te komen om verder te foerageren.
Vanaf januari (afhankelijk van het weer) beginnen de kluchten uit elkaar te vallen en vormen de koppels zich. Vooral in maart en april vestigen deze koppels zich in een territorium, dat ze ook verdedigen tegen andere soortgenoten. Patrijzen zijn in de regel monogaam en de gevormde koppels blijven in de regel samen gedurende hun hele leven.
Rond de middagperiode liggen de patrijzen te rusten om de eerste voedselvertering te bevorderen. Tijdens deze rustperiode neemt de patrijs een stofbad en herschikt de vogel zijn veren.
Patrijzen slapen op open terrein. De vogels zitten in groepjes cirkelvormig dicht bij elkaar. De hoofden zijn naar buiten toe gericht zodat aankomende vijanden zo snel mogelijk gespot worden. De kuikens kruipen onder de haan en hen op zoek naar warmte en beschutting.
Populatie
Sinds het midden van de vorige eeuw is de patrijzenpopulatie sterk gedaald in Vlaanderen, net zoals in de meeste Europese landen. In Groot-Brittannië startte deze forse populatiedaling rond 1950, in landen op het continent doorgaans een 10-tal jaar later (rond 1960). Het begin van de populatiedaling valt samen met de mechanisering en intensivering van de landbouw. Het gebruik van pesticiden leidde tot lagere insectendichtheden. Aangezien insecten het voedsel vormen voor de patrijzenjongen, zorgde het massale gebruik van pesticiden voor een daling in de overlevingscijfers van de patrijzenkuikens. Daarnaast droegen ook het verdwijnen van nestgelegenheid waar door schaalvergroting randen en verloren hoekjes in intensief bewerkt akkerland werd omgezet, en de toename van de predatie tijdens de broedperiode bij tot de daling van de patrijzenpopulatie.
Na een initiële daling bleef de kuikenoverleving stabiel op een lager peil. Toch bleef de daling in de patrijzenpopulatie zich in de meeste landen verderzetten. Vanaf de jaren ‘ 70 (Groot-Brittannië) of ’80 (continentaal Europa) zou de daling van de patrijzenpopulatie voornamelijk te wijten zijn aan een samenspel van andere factoren waarvan de overleving van de hennen tijdens de broedperiode de meest cruciale factor is.