Heel wat akkersoorten, zoals de veldleeuwerik, de grauwe gors, de patrijs en de haas zijn in de afgelopen decennia duidelijk afgenomen. Eén van de belangrijkste doelstellingen van de vergroening van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid is het behoud van de biodiversiteit. Het nieuwe Gemeenschappelijk Landbouwbeleid, omgezet in Vlaamse wetgeving, is al enkele jaren in werking op het Vlaamse platteland. De vergroening wordt daarbij echter ingevuld op een manier die niet bijdraagt tot de realisatie van de doelstelling van het behoud van de biodiversiteit.
Integendeel, deze biodiversiteit blijft achteruitgaan. Het behoud van de biodiversiteit in landbouwgebied, en de vermindering van de druk op het milieu door onder andere pesticiden en meststoffen zijn belangrijke uitdagingen, waarvoor meer aandacht moet zijn bij het bijstellen en het uitvoeren van het GLB.
Om een gezonde, concurrentievaardige maar ook milieu- en omgevingsvriendelijke landbouw te verkrijgen, is een verregaande modernisering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid een must. In deze standpuntennota zetten wij de speerpunten van onze visie hierrond op papier.
Landbouwers hebben te maken met een heel pak regels en normen, veel administratie en een scherpe concurrentie op de markt. Ze hebben een belangrijke toekomstige taak in onze samenleving, met name de voorziening van kwaliteitsvol voedsel en de zorg voor het Europese platteland, het milieu en de biodiversiteit. Het staat dan ook buiten kijf dat een financiële en inhoudelijke ondersteuning nodig is om de landbouwers te helpen hun taak te realiseren.
Europa wenst op termijn de steun aan landbouwers te verschuiven van pijler 1 (de basisbetaling) naar pijler 2 (waaronder onder meer de maatregelen vallen die een meerwaarde realiseren voor biodiversiteit en milieu). HVV pleit in dat kader voor het voorzien van middelen voor een functionele vergroening met meerwaarde voor biodiversiteit, innovatieve projecten die een toekomstgerichte landbouw in evenwicht met het platteland en haar leefmilieu ondersteunen en ondersteuning van de ontwikkeling van de circulaire economie (korte keten). Landbouwers die landbouwactiviteiten uitvoeren in gebieden met natuurlijke beperkingen of gebieden met een hoge natuurwaarde zouden eveneens van extra steun moeten kunnen profiteren. Dit is nodig om te compenseren voor het verlies aan inkomsten dat zij leiden door te werken op een extensievere manier, die zorgt voor het behoud van de natuurwaarden in deze gebieden.
Europese gelden voor de landbouw moeten daarbij gaan naar de landbouwers zelf. Nu is dit niet altijd het geval – een aantal grote spelers gaat met een deel van het budget lopen. Werken met een plafonnering om de steun aan grote begunstigden te beperken is daarom een must.
Landbouwers binnen de EU moeten voldoen aan een regelgeving die strikter is dan in veel andere streken. Zij leveren een kwalitatief hoogstaand product, dat ook moet worden gevalideerd als zodanig. Op de markt komen zij echter in concurrentie met producten uit andere streken die aan minder normen moeten voldoen en daardoor veel goedkoper kunnen worden geproduceerd. Vanuit de verkoop wordt een hoge druk gezet op landbouwers om hun producten aan te leveren aan lage prijzen. Er wordt ingezet op massale productie. Overschotten worden aan bodemprijzen gedumpt in ontwikkelingslanden en zetten de daar aanwezige landbouwers onder druk.
Het GLB moet inzetten op een verbetering van de positie van landbouwers in waardeketens. Oneerlijke handelspraktijken moeten worden aangepakt. Er kan daarnaast best worden ingezet op bewustwordingscampagnes om de bereidheid van de consument om meer te betalen voor de naleving voor strengere normen door landbouwers te verhogen.
De mogelijkheden die lidstaten hebben om landbouwers uit te laten kiezen voor het voldoen van de vergroening zijn zeer ruim. In Vlaanderen kiest meer dan 80 % van de landbouwers voor ‘groenbemesters’ als invulling van de vergroening. Het gebruik van groenbemesters was in sommige streken echter al courant voor de toepassing van de vergroening. Daarnaast zijn de voorwaarden van de toepassing van groenbemesters niet afgestemd op het behoud van de biodiversiteit. De minimale zaaidichtheid is te hoog zodat de groenbemester ontoegankelijk wordt voor de fauna, en de aanhoudtijd op het veld is in veel streken zeer kort zodat er geen meerwaarde is voor de biodiversiteit.
Bovendien zorgt het feit dat onder bepaalde voorwaarden extra mag worden bemest en geoogst ervoor dat landbouwers kiezen voor grasgroenbemesters. De maaibeurten (vooral deze in het voorjaar) hebben heel wat maaislachtoffers als gevolg. We horen van onze leden dat de vergroening in verschillende regio’s negatief is uitgedraaid voor de akkerbiodiversiteit.
Om te zorgen dat de vergroening het doel van het behoud van de biodiversiteit in landbouwgebied kan ondersteunen, is het nodig om de keuzemogelijkheden te beperken tot enkel maatregelen en praktijken die effectief een meerwaarde hebben voor de biodiversiteit. Het beleid inzake de vergroening moet landbouwers stimuleren om die vergroeningsmaatregelen te selecteren die de grootste toegevoegde waarde hebben op vlak van biodiversiteit en milieu.
In veel streken van Vlaanderen wordt het volledige landgebruik en de bedrijfsvoering volledig gesteund op het maximaliseren van de uitrijmogelijkheden voor mest. Het gevolg daarvan is een intensieve landbouw, waarbij de landbouwer zelfs geen rand of hoekje kan missen voor maatregelen die de biodiversiteit ondersteunen. Als de landbouwer de mest niet kan uitrijden maar moet verwerken, kost hem dit immers te veel. Om die reden denken we dat het tijd is dat er stimuli komen voor alternatieve mestverwerking. Een mogelijk kansrijke optie is de benutting van mest voor energieproductie. Het gebruik van mest als alternatieve (hernieuwbare) energiebron kan, naast voor de biodiversiteit ook een meerwaarde betekenen voor het klimaat.
Een ander knelpunt voor landbouwers is dat de administratieve belasting groot is. Een administratieve vereenvoudiging kan hier soelaas brengen.
In Vlaanderen is het voor landbouwers mogelijk om beheerovereenkomsten te sluiten met de Vlaamse Landmaatschappij (VLM). Op die manier kunnen ze extra steun krijgen voor de ondersteuning van biodiversiteit en milieu. De contracten voor beheerovereenkomsten zijn echter betrekkelijk weinig in trek bij landbouwers (toepassing door minder dan 20 % van de landbouwers). Eén van de probleempunten is dat dat de contracten weinig flexibel zijn. Ze zijn steeds in voege voor 5 jaar, terwijl een hogere flexibiliteit met opties voor éénjarige maatregelen voor sommige beheeropties een goede uitkomst kan bieden. Ook bij de uitvoer van beheerovereenkomsten kan meer flexibiliteit een meerwaarde betekenen, onder andere bij de samenstelling van de mengsels, … die zou moeten kunnen bijgesteld worden op basis van best practice. Mogelijk zouden meer landbouwers overtuigd zijn om beheerovereenkomsten toe te passen als ze weten dat ze probleempunten (zoals pestsoorten, …) kunnen bespreken met de experts en naar oplossingen kunnen zoeken, zo lang de eventuele modificatie van de beheerovereenkomst ten goede komt van biodiversiteit en milieu.
Uitwisseling van kennis en expertise is de beste manier om innovatie te stimuleren en een dynamische landbouw te verkrijgen die voldoet aan de maatschappelijke behoeften. De uitwisseling van kennis en ervaring is daarnaast essentieel om jonge landbouwers opgestart te krijgen.
Daartoe is een betere toegang tot adviesdiensten nodig. Er is nood aan onafhankelijke adviseurs die beschikken over de nodige kennis en competentie om landbouwers te ondersteunen.
Uitwisseling tussen landbouwers onderling kan zorgen voor de uitwisseling van kennis en expertise.