Door het ‘transloceren’ van Zweedse korhoenen naar de Hoge Venen hopen wetenschappers de geringe Belgische populatie te redden van de totale verdwijning. Een gesprek met de trekkers van het project.
Nog slechts op één locatie in België kan de natuurliefhebber wilde korhoenen zien: de Hoge Venen, in de Oostkantons. Maar ook dat laatste bolwerk staat onder druk.
Om de soort van verdwijning te behoeden, loopt nu al drie jaar een wetenschappelijk project dat de autochtone relictpopulatie versterkt door een aanvulling met ‘getransloceerde Zweedse korhoenen’, zoals dat heet.
De Vlaamse Jager sprak met twee van de belangrijkste trekkers van het project: Johann Delcourt, waarnemend co directeur van het Wetenschappelijke Station van de Hoge Venen, en Dylan Delvaux, die zijn masterthesis deed op het project en nu voltijds projectmedewerker is. ‘Een leefbare populatie bestaat uit minimaal tachtig tot honderd individuen.’
Genetisch verwant
Johann: ‘De Hoge Venen is de laatste locatie in België waar het korhoen voorkomt; het dier staat zelfs op het logo van het natuurpark. Tot 1994 kende de regio een vrij stabiele populatie, maar daarna niet meer. Wat de daling verklaart? Ik vermoed de toegenomen predatiedruk, door het vaccineren van vossen tegen hondsdolheid, en minder het vernatten van de omgeving. Gevolg? In 2017 bleven nog slechts twee hanen en twee hennen over, ruim onvoldoende om de leefbaarheid van de populatie op langere termijn te garanderen. Vandaar de beslissing om nieuwe dieren in het buitenland te zoeken, om de groep te versterken.’
In hun zoektocht naar korhoenen voor ‘de translocatie’ kwam het projectteam terecht in Zweden. Volgens analyses bleken Zweedse korhoenen genetisch het meest verwant aan de Belgische, en de autoriteiten werkten graag mee aan het project.
Johann: ‘In 2017 kreeg ik toelating om tien dieren te vangen en daarna naar België te transporteren. Een jaar later mocht ik achttien exemplaren meenemen, in 2019 zelfs 25. Een deel ervan werd gezenderd, om zo meer te weten te komen over ruimtegebruik, gedrag en overleving.’
Volgens richtlijnen van IUCN, een internationale organisatie die zich inzet voor natuurbescherming, zijn voor de uitzet van in gevangenschap gekweekte korhoenen minstens dertig vogels per jaar nodig, en dat gedurende een periode van zes jaar. Dan heeft een populatie vijftig procent kans op overleving en reproductie. Sommigen adviseren zelfs om minimaal vijftig vogels per jaar uit te zetten, en zelfs meer. Maar in de Hoge Venen gaat het niet om in gevangenschap gekweekte dieren maar om wilde exemplaren, en is het doel een versterking van een lokale populatie en niet een pure herpopulatie. Een essentieel verschil, aldus de onderzoekers, omdat de overleving van een getransloceerd dier gemiddeld groter is dan van een uitgezet en gekweekt dier.
Door de goede reproductieresultaten van 2019 heeft het projectteam in de Hoge Venen de Zweedse autoriteiten kunnen overtuigen om in 2020 en 2021 een vergunning te verkrijgen voor 35 vogels.
Integratie met Belgen
Op basis van de GPS-data van de gezenderde korhoenen en de terreinobservaties bij de baltslocatie, volgt het team het habitatgebruik en het gedrag van de korhoenen op.
Dylan: ‘Het gedrag van de getransloceerde korhoenen varieert. Sommige exploreren eerst grote delen van de Hoge Venen alvorens zich te vestigen; een van de korhoenen maakte zelfs een uitstap tot bij Fagne de Malchamps, bij Spa, en Fagne de Stoumont. Andere korhoenen bleven dan weer in de omgeving waar ze werden vrijgelaten. Ook interessant om te zien: de Zweedse korhoenen maken gebruik van de oude, bekende baltsplaatsen die ook gefrequenteerd worden door de autochtone, Belgische populatie. En opmerkelijk: geen enkele korhoen heeft zich buiten de Hoge Venen gevestigd.’
Johann: ‘Dat is een belangrijke waarneming. Het duidt erop dat de Belgische en Zweedse korhoenen interageren met elkaar, wat de kans op voortplanting verhoogt. Zijn er voorlopig nakomelingen met gemengd bloed? Geen idee.’
Negentien kuikens
In de periode 2017-2018 hebben minstens twee getransloceerde Zweedse korhennen genesteld. In beide gevallen gebeurde dit op een droger gedeelte van het terrein met bosbes en heide –typisch nesthabitat. De hennen begonnen met broeden rond eind mei, wetende dat de incubatie bij korhoenen gemiddeld 25 dagen bedraagt. Volgens de wetenschappers zijn de broedpogingen waarschijnlijk succesvol geweest.
Johann: ‘In 2019 ondernamen minstens vijf hennen een nestpoging. Een ervan werd echter gepredeerd op het nest, en een ander staakte de broedpoging – waarschijnlijk na predatie van de eieren. In ieder geval werden de eieren niet teruggevonden en verviel de hen in haar oude gedrag. Maar de drie overige nesten kwamen succesvol uit, wat goed was voor minstens negentien kuikens.’
Gedood door havik
De overleving van de gezenderde korhoenen blijkt voorlopig een kritiek punt, met name in de eerste maanden na de verhuis. In 2018, tussen mei en juli, werd de sterfte van de korhoenen geschat op 62,5 procent. Hetzelfde tragische verhaal voor de lichting van 2019. Met andere woorden: een groot deel van de Zweedse korhoenen overleeft niet lang op Belgische bodem.
Johann: ‘De gevonden kadavers vertoonden allemaal sporen van predatie. Alleen is het niet altijd simpel om vast te stellen of predatie effectief de doodsoorzaak is, of dat predatoren na de dood van het kadaver kwamen eten. De sporen wijzen vooral naar predatie door zoogdieren ter grootte van een vos. Bij 3 van de 22 gedocumenteerde sterftegevallen zou een havik de schuldige zijn. Vooral als de korhoenen zich buiten het kerngebied van de Hoge Venen begeven, lijkt het risico groter om door een havik aangevallen te worden.’
Predatorencontrole nodig
In het buitenland is predatorcontrole een onlosmakelijk deel van herintroductieprogramma’s van het korhoen. In de Duitse Rhön is bijvoorbeeld al vijftien jaar een professionele jager aangesteld om het aantal vossen op een lager peil te houden. In Polen gebeurt er in het kader van een LIFE-project predatorcontrole op zoogdieren en worden haviken gevangen en verderweg opnieuw gelost.
Johann: ‘Ook voor het slagen van het Belgische experiment is een meer systematisch uitgevoerde predatorcontrole een kritiek punt. DNF (Département de la Nature et des Forêts) zou in principe die taak kunnen uitvoeren, maar dat blijkt momenteel onmogelijk door de mobilisatie van de Waalse overheid in de strijd tegen de Afrikaanse varkenspest.’
Johann: ‘Minstens in dit stadium van de herpopulatie is een goede predatorcontrole noodzakelijk. Eerst moet een leefbare populatie zich kunnen opbouwen. Mogelijk blijft ook in een later stadium een doorgedreven predatorcontrole nodig, mogelijk ook niet. Dat zal dan moeten blijken.’
Succesverhaal?
Het project van de Universiteit van Luik en het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen (KBIN) loopt intussen drie jaar, in samenwerking met de Waalse overheid en met de financiële ondersteuning van WWF, Spade en de Pairi Daiza Foundation. Kan er gesproken worden van een succesverhaal?
Johann: ‘De drie eerste projectjaren zijn goed verlopen: het team slaagde erin Zweedse korhoenen te vangen. Er stierven geen dieren bij het transport of tijdens de uitzet, en elk jaar hebben Zweedse vrouwtjes genesteld. De populatie korhoenen die in 2017 nog uit een viertal exemplaren bestond, zit momenteel op zeker twintig stuks. Tot nog toe was het project dus zeker een succes. Maar is de populatie daarmee gered? Op dat vlak is het veel te vroeg om victorie te kraaien. 2019 was een goed jaar qua reproductie, wat deels komt door de ideale weersomstandigheden: droge periode in september en sneeuw in de winter, zodat het korhoen een iglo kan graven. Hopelijk zet die trend zich door. Maar realistisch gezien zal het redden van de populatie allicht nog tien jaar in beslag nemen. Pas dan wordt het duidelijk of het een succes is of niet.’