Gealarmeerd door de klimaatsveranderingen neemt het VN-Klimaatpanel de industriële vleesconsumptie en -productie in het vizier. ‘Wild is een perfect ecologisch antwoord op die bekommernis’, argumenteert de jachtsector.
Donderdag stelde het klimaatpanel van de Verenigde Naties (IPCC) een nieuw rapport voor in Genève, waarin het onomwonden pleit voor een vermindering van de vleesconsumptie. Een maatregel met een dubbele opzet, aldus de onderzoekers: enerzijds ‘de publieke gezondheid te verbeteren’, want te veel vlees eten kan tot allerhande hart- en vaatziektes leiden, anderzijds ‘de uitstoot van broeikasgassen verminderen’.
Die laatste reden kadert in de bezorgdheid om de klimaatverandering en de opwarming van de aarde door menselijk toedoen. Zeker de industriële massaproductie van vlees –en het hele systeem erachter, van boer tot koper– betekent een zware belasting voor het milieu, op zowel lokaal als mondiaal niveau. Het begint vaak met het in beslag nemen van nieuwe gronden voor gigantische stallen, tot het massaal gebruik van water en het daarna afleggen van lange afstanden om het vlees bij de consument te krijgen. Ook de miljoenen dieren zelf produceren tijdens hun leven methaan, een broeikasgas.
Welnu, precies om die redenen kiezen veel jagers om hun vleesgebruik te milderen, en enkel nog te eten wat ze zelf oogsten. ‘Wildvlees is een perfect ecologisch antwoord op de bekommernissen van het klimaatpanel’, zegt Geert Van den Bosch, directeur van Hubertus Vereniging Vlaanderen. ‘De dieren leven in volle vrijheid en behoeven geen speciale infrastructuur of behandeling, zoals het gebruik van medicamenten. En in plaats van de natuur te belasten, maken ze deel uit van de natuur, en helpen ze mee die te vernieuwen. Een jager oogst uit de jaarlijkse aanwas van de populatie – daarbij gericht op instandhouding van de populaties of hun leefgebieden. En zo staat alles met elkaar organisch in verbinding.’
En waar trouwens het leefgebied ontbreekt, tasten jagers vaak in de buidel om territorium aan te leggen, met landschapselementen voor waterwild, bossen en weides voor reeën, en keverbanken voor patrijzen.
Ook de nabijheid van het aanwezige wild (wat het vervoer ervan beperkt houdt) en eveneens het natuurlijke proces van voortplanting en opgroeien (met wat ze aan natuurlijke rijkdom in de natuur vinden) draagt bij tot de duurzaamheid en de kleine ecologische voetafdruk van het vlees.
Of zoals ook de Nederlandse journalist en filmmaker Marijke Ottema het onlangs nog verwoordde: ‘Voor dit voedsel is geen stal nodig, geen aarde die bewerkt wordt, geen pesticiden of bemesting: hier doet de natuur zelf het werk.’
Ottema: ‘Het feit dat ik mijn eigen vlees bij elkaar kan jagen maakt de veehouderij voor mij nog overbodiger. Als jager hecht ik waarde aan het welzijn van alle dieren en daarom wens ik geen enkel levend wezen een leven in de intensieve veehouderij toe. En juist als jager heb ik toegang tot eerlijk en gezonde dierenproducten en dus geen reden om iets anders dan mijn eigen geschoten vlees te eten.’
‘Natuurlijk kan niet heel Vlaanderen leven van wild, dat gaat simpelweg niet’, aldus Van den Bosch. ‘Maar het zou bijvoorbeeld al helpen mocht het makkelijker gemaakt worden om het vlees van everzwijn, geschoten in Limburg of Antwerpen, makkelijker te kunnen verspreiden bij geïnteresseerden.’