‘Toen ik mijn eerste geit schoot, voelde ik mij helemaal niet schuldig. Tot mijn eigen verbazing.’ De Nederlandse journaliste Lidewey van Noord schreef een intelligent boek over haar terugkeer naar de natuur. Jagen hoort daarbij.
‘Let niet op de fluittoon. Dat is de wind op de achtergrond, die door het enkel glas blaast’, zegt ze midden het telefonisch gesprek. Lidewey van Noord (34) woont in Italië, op het platteland, waar ze een eenvoudig huisje betrekt. Verwarmen doet ze met een houtkacheltje dat ze aansteekt met dennenappels, zelf geraapt in het bosje achteraan. Soms staat een pot voedsel een hele dag te pruttelen op dat kacheltje en zoete geuren af te geven. ‘Mijn idee van klein en groot geluk’, zegt ze.
Na een carrière in het uitgeefvak schreef Lidewey als journalist verschillende boeken over de koers, waarvan het laatste over het Slovaakse wielerparadigma Peter Sagan. Een paar maanden geleden publiceerde ze iets totaal anders: ‘Terug naar de natuur’, een relaas over haar verhuis van Amsterdam naar het bucolische Italië, waarin ze ruimhartig en kritisch nadenkt over haar verhouding met de natuur, haar voedsel, de dieren, de jacht, en de boeren uit de streek.
Veranderde eetgewoontes
Hoe het zover kwam? In 2012 besliste Lidewey om het roer om te gooien. Niet een klein beetje, maar drastisch. Ze zegde haar baan op, werd freelancer, en leidde ondertussen een enigszins nomadisch bestaan. ‘Ergens op een stralende dag in juli 2013 sijpelde onverwachts het besef binnen. Ik werkte toen tijdelijk voor een bedrijfskantine die ontbijtjes verkocht, gelegen in het stadscentrum. Al heel vroeg kwamen mannen en vrouwen in pak hun yoghurt, hun fruitsalades, hun vruchtensap kopen. Om vervolgens naar hun werk te hollen, en daar de ene vergadering na de andere bij te wonen, verzonken in stapels papieren, gestresseerd door deadlines en onmogelijke opdrachten, in de hoop goed geld te verdienen om de hypotheek af te betalen. Daarbij het meeste basale vergetende: namelijk de tijd nemen om rustig te ontbijten. Wat ik symptomatisch vond voor een levensstijl die zichzelf voorbij holt. Dat wilde ik niet, besefte ik plots heel sterk.’
Vanaf dat moment reisde ze, als ze even geen opdrachten had, naar Italië om daar als vrijwilliger op boerderijen te werken. Eind 2017 trok ze voor negen maanden naar Nieuw-Zeeland, om mee te werken in verschillende landbouwbedrijven, en koos daarna voor Italië als tweede moederland. ‘De heuvels, de mist, de uitgestrekte vlaktes, de wilde dieren: het landschap draagt mijn absolute voorkeur weg. Door terug contact te zoeken met de natuur, raakte ik ervan doordrongen hoe ver ik daarvan was afgeraakt – en met mij vele anderen. Terwijl steeds meer wetenschappelijke publicaties aantonen dat een verblijf in de natuur een positieve invloed uitoefent en soms genezend kan werken, zowel fysiek als psychologisch.’
Diezelfde natuur die zich ook driemaal daags aanbiedt in vermomde vorm. Als ontbijt. Lunch. En avondmaal. In navolging van de Amerikaanse journalist Michael Pollan besefte ook Lidewey dat, misschien meer dan de plek waar iemand woont, ‘onze meest diepgaande interactie met de natuurlijke wereld eigenlijk plaatsvindt op ons bord’. Met wat een mens eet. Maar, zo schrijft ze meteen daarna: ‘Velen weten wat er op ons bord ligt juist niet meer te verbinden met de natuurlijke wereld. We kennen slechts de supermarkt, waar het eten ons in glimmend plastic ligt op te wachten.’
Lidewey voegde de daad bij het woord, en veranderde niet alleen van setting, maar tevens van voedingsgewoontes. Ze leerde vruchten plukken en haar eigen groenten kweken en leerde naar eigen zeggen ‘de euforie van het oogsten’ kennen. En doordat ze zag hoe langzaam bepaalde vruchten groeien –weken, maanden – kreeg het concept ‘tijd’ eveneens een andere invulling. Een meer respectabele. ‘Een bereiding klaarmaken gebeurt bijgevolg niet meer gedachteloos, maar met zorg en aandacht’, aldus Lidewey. ‘Wetende dat het materiaal uit mijn eigen tuin komt, of van mensen die ik ken, doet het lekkerder smaken. Misschien beeld ik mij dat allemaal in, maar toch ervaar ik het zo.’
Geit geschoten
Wat vlees betreft, onderging ze eveneens een interessante evolutie. Als jongere was ze eerst overtuigd vegetariër. Maar dat veranderde, toen ze stootte op een paradox in die levensstijl. ‘Degenen die geen dieren of dierlijke producten eten, scharen zich aan de zijde van dieren, de natuur en het klimaat, maar tegelijkertijd onttrekken ze zich aan de natuurlijke cyclus van leven en dood, alsof “dood doet leven” – de essentiële kringloop van het bestaan – niet voor hen geldt en zij daarvan, in tegenstelling tot al het andere leven op aarde, onafhankelijk zijn. Alsof de grond waarin de gewassen groeien die veganisten eten geen dierlijke mest nodig heeft om vruchtbaar te kunnen blijven – of kunstmest, dat is dan de andere optie.’
Dus koos ze voor de gulden middenweg: Lidewey pleit alsnog om minder vlees te eten, maar het helemaal laten, vindt ze niet nodig. Zeker niet als dat bewust en verantwoordelijk gebeurt, verduidelijkt ze aan de andere kant van de lijn.
Wat bedoelt ze daarmee? ‘De mensheid doet momenteel heel veel dieren heel veel leed aan; te veel soms om te bevatten als individu’, aldus Lidewey. ‘Maar het minste dat een consument kan doen, is proberen in te beelden wat koeien, schapen en varkens soms moeten doorstaan en ondergaan. En beseffen dat het anders kan: steun bijvoorbeeld lokale bioboeren. Er kan zoveel; ik som een aantal alternatieven in mijn boek op. Daarover bezinnen vind ik de morele plicht van elke mens, zeker als opperdier in de voedselketen.’
Als Lidewey vlees eet, dan alleen vlees van biologische bedrijven. Of van de jacht. In haar ogen eveneens een eerlijke en oprechte manier om aan dierlijke proteïnen te raken. ‘Toen ik jong was, vond ik dat echter niet. Ik begreep niet wat jagers deden. Meer nog: ik had een hekel aan die lui. Wellicht door de kinderliedjes en de kinderboeken van vroeger, waar het huppelend geluk van de dieren eindigde wanneer de jager passeerde. Maar dat beeld veranderde, toen ik merkte dat jagers meer niet dan wel met een buit thuiskwamen. Dat het enorme inspanningen vergt, en dat het niet altijd evident is om het nodige afschot te halen.’
In Nieuw-Zeeland, op één van de boerderijen waar de Nederlandse werkte, gold de regel: wie vlees wil eten bij de maaltijd, moet zelf zijn dier doden. Dus ging Lidewey voor de eerste keer in haar leven mee op jacht, op wilde geiten die geen enkele natuurlijke vijand kennen en daardoor in een razendsnel tempo vermeerderen. Ze koos voor een jong, mals exemplaar. ‘Vreemd genoeg, ik ging niet ten onder aan zenuwen. Mijn enige angst bestond erin dat ik het dier zou kwetsen. Toen ik tenslotte schoot, voelde ik geen enkel schuldgevoel. Ik vond vrede met de moord die had gepleegd. Als extreme dierenvriend verwachtte ik extreme emoties. Maar die bleven uit. Omdat ik wist dat het geitje tot aan het schot een goed leven leidde: nooit gevangen gezeten, opgegroeid in een natuurlijke omgeving, niet wetende wat hem overkwam. En ook niet voor de lol geschoten; het diende als maaltijd. Ik weet niet of ik een dier met een mes zou kunnen doden, dat maakt het ineens heel dicht en bevattelijk. Een vuurwapen heeft het comfort van de afstand.’
Leven en dood horen als grootheden innig bij elkaar. Die ervaring, samen met het verzorgen van zieke schapen en koeien, opende haar ogen voor een eeuwenoude waarheid: leven en dood horen als grootheden innig bij elkaar. ‘Dat lijkt een banale vaststelling, maar onze samenleving lijkt dat inzicht te zijn vergeten. Misschien door het ongemak dat met sterven komt. Maar doordat ik zie hoe dieren leven en welk offer ze brengen, ervaar ik veel dankbaarheid tijdens de maaltijd. Ik vul me, letterlijk, en tegelijkertijd vervult het me emotioneel en intellectueel, die directe connectie met de natuur in zijn meest eerlijke vorm.’
Klimaatmarsen
Een interessante passage in het boek staat in het laatste hoofdstuk, en behandelt de vraag: wat ligt verscholen onder die hang naar de natuur? Lidewey, naar eigen zeggen nuchter en rationeel aangelegd, werd tijdens het schrijven namelijk ‘verrast’ dat haar zoektocht naar de natuur ergens ook ‘religieus en spiritueel’ aanvoelde – omdat ze geconfronteerd werd met leven en dood, macht en onmacht, verantwoordelijkheid en verlies, eenwording en overgave, zaken die het bestaan ten diepste tekenen, op een manier die een individu niet altijd even goed begrijpt of onder woorden kan brengen.
Een eerste ervaring die haar confronteerde met die existentiële structuur, was in 2015, toen de vulkaan Etna uitbarstte. ‘Ik was op Sicilië en onderweg zag ik de lava stromen. De Etna zelf ging op in het duister, wat het feloranje vuur dat in de lucht leek te branden extra magisch maakte. Alsof een stel reuzen een kampvuur had aangelegd. Er ging een sensatie door mijn lichaam die ik slechts kende van in de bergen langs ravijnen lopen: het gevoel, of nee, de oerwetenschap een nietig, kwetsbaar wezen te zijn. Ik voelde me op mijn plek gezet, als mens, en dat gevoel was verrassend aangenaam.’
Anders gezegd: de ervaring maakte haar nederig. On-Nederlands bescheiden. Deed haar beseffen dat de mens, ondanks zijn superieure vermogen, toch niet alles kan controleren. En om misschien een vreemd bruggetje te maken: dat is wat veel van de deelnemers in de klimaatmarsen ook intuïtief aanvoelen, aldus Lidewey. ‘De natuur maakt vandaag bokkensprongen. Bizarre regenvallen, hoge temperaturen, rivieren die uit hun bedding treden of helemaal opdrogen, zomers en winters die niet meer kloppen: het boezemt de mensen angst aan. Plots lijkt daar het sacrale besef dat wij als soort niet kunnen overleven zonder de natuur. De natuur laat zich niet temmen als oerkracht, en de mens maakt er integraal deel van uit, en staat er dus niet boven of naast of onder. Beetje zoals ook de jagers in het veld ervaren.’