Sven Sels, een jager uit Antwerpen, verzorgt in het HVV-ledenblad de reeks ‘Weidelijkheid’, waarin hij iedere maand kritisch nadenkt over ethische verantwoord gedrag in de jachtsector. Deze keer: welke afstand is weidelijk om een ree te schieten? ‘Wild mag nooit een schietschijf zijn om iemands kunsten te demonstreren.’
1. Situatie
Een beginnende jager krijgt een uitnodiging om mee aan te zitten op reewild. De buks is perfect ingeschoten en de lenzen van richtkijker, verrekijker en afstandsmeter blinken als een spiegel. De jachtheer geeft hem jaarlingen onder oorlengte vrij.
Terwijl hij de gast naar zijn hoogzit brengt, vertelt de jachtheer dat er ook een heimelijke onregelmatige afschotbok werd gezien. Indien deze kans zou bieden op een weidelijk schot, zou hij blij zijn als die gestrekt kon worden.
Het is drukkend weer en de muggen laten hem geen moment met rust. Het begint al flink te schemeren wanneer hij een heel eind verderop nog een stuk reewild waarneemt. Bij het aanspreken van het stuk gaat zijn pols nog een stuk hoger wanneer hij ziet dat het duidelijk om de onregelmatige afschotbok gaat.
Bij nazicht blijkt de afstand goed 150 meter te bedragen en hoewel hij een behoorlijk goede schutter is, is goede raad duur. Hij heeft al wel verhalen gehoord van schoten op 200 meter. Hiermee zou hij natuurlijk eens kunnen tonen een goed schutter te zijn, maar toch vindt hij dit wel erg ver. Moet hij het er op wagen onder het motto ‘niet geschoten is altijd mis’ of moet hij het zekere voor het onzekere nemen en de kogel in de loop laten?
2. Wettelijk
Wettelijk gezien geldt er in Vlaanderen geen maximale afstand. Enkel de minimale kinetische energie van de kogel is vastgelegd op minimaal 980 joules op 100 meter afstand van de loopmond en die is ruim voldoende om ook op 200 meter een ree zuiver te strekken.
3. Weidelijk
Hoewel zelfs de besten wel eens kunnen missen, gebied het respect voor het wild om de kans op een slecht schot tot een minimum te beperken. Iedereen die al eens een ree heeft ontweid en uitgebeend weet hoe klein de vitale oppervlakte wel is. Vijf centimeter afwijking kunnen reeds leiden tot een slecht schot.
Daarom wordt bij de jachtopleiding in Duitsland doorgaans 120 meter aangegeven als maximale weidelijke afstand op reewild. Toch kan men hier moeilijk een getal op kleven. Veel hangt namelijk af van de individuele schuttercapaciteiten van de jager in kwestie, maar ook de concrete omstandigheden spelen hierbij een belangrijke rol.
Voor sommigen is 100 meter al meer dan ver genoeg terwijl voor anderen de afstand gerust nog een stukje verder kan.
Belangrijk is dat men zichzelf en zijn wapen kent en de grenzen ervan kan respecteren. Naast de intrinsieke precisie van het wapen kan de kwaliteit van de kijker een rol spelen, zeker bij invallende duisternis, evenals de trekkerweerstand, het kaliber en de gebruikte munitie.
Wat de techniek betreft, worden we als jager om de oren geslagen met reclame voor nog performantere munitie, kijkers met ballistische torens en wapens die niet zouden misstaan binnen een bijzondere interventie eenheid. Technisch is veel mogelijk, maar komen we hiermee dichter bij de essentie van de weidelijke jacht? Ik denk het niet. Vorige generaties moesten het met veel minder doen, maar ook zij schoten hun stukken. Daarvoor konden ze rekenen op hun kennis van hun revier en hun vermogen om zich als het ware in te leven in hun wild. Dit brengt ons bij de oorspronkelijke betekenis van de term weidelijkheid, namelijk iemand die zijn stiel beheerst en zich met het wild kan meten, ook zonder daarbij beroep te moeten doen op hightech materiaal.
Toch lijken heel wat jagers vandaag de dag gefascineerd door afstandsschoten. Gaat het hier om maximale efficiëntie of prestige? Moeilijk te zeggen. Natuurlijk is de tijdsdruk voor de meesten onder ons zeer hoog, maar hoeft dit te betekenen dat men bij iedere kans die zich biedt tot afschot moet komen? Is er iets mooier dan een bok te strekken die je verschillende malen hebt gezien, die je iedere keer te slim af was, maar die je uiteindelijk toch hebt weten te verschalken? Voor een Förster of game keeper die honderden of duizenden hectaren moet beheren en een afschot van tientallen of honderden stuks moet verwezenlijken, ligt dit natuurlijk anders. Wanneer we echter als jagers niet tot ordinaire verdelgers willen gedegradeerd worden, kunnen we ons daar maar best naar gedragen.
Daarbij moet schutterskunst altijd in dienst staan van een weidelijk schot en niet omgekeerd. Wild mag nooit een schietschijf zijn om zijn kunnen te testen of demonstreren.
4. Hoe mij te gedragen?
Terug naar onze jager. Wat als ik mijn bokfever niet onder controle krijg? Wat als mijn kogel onderweg een tak of grashalm raakt en daardoor afwijkt? Wat als mijn schot slecht zit en de bok in de dekking verdwijnt? Ga ik op die afstand de juiste aanschotplaats wel kunnen vinden? Hebben we nog genoeg tijd voor een eventuele nazoek?
Al deze gedachten flitsen door de jonge jager zijn hoofd en hij besluit wijselijk om vinger van de trekker te halen. Toch voelt hij zich onzeker, vooral voor de reactie van de jachtheer. Zou die het hem niet kwalijk nemen dat hij de kans om die afschotbok te strekken heeft laten liggen?
Zijn angst blijkt echter ongegrond. Wanneer hij later alles aan de jachtheer vertelt, kan deze enkel goedkeurend knikken voor de zelfcontrole die hij aan de dag heeft gelegd. Hij weet maar al te goed dat iedere jager zelf verantwoordelijk is voor zijn eigen schot. Het is dan ook logisch dat niemand anders die beslissing voor hem kan nemen.
De bok was hem van harte gegund maar het laatste dat hij wil is een pensschot of een lange nazoek de volgende dag om daarna het verhitte kadaver als vossenvoer te moeten begraven. ‘Niet geschoten is ook gejaagd’, zegt de gastheer met een glimlach, ‘en trouwens –heb je volgende week weer tijd?’