Een jachtgroep in Roeselare organiseerde voor het eerst een ‘open telling’ voor de patrijs. Aanwezig waren ook Natuurpunt, Stadslandschap ’t Westvlaamse Hart en Boerenbond.
“Keer eens terug. Ik zie iets koperachtig. Misschien het kopje van een patrijs.” Hannes, een blonde jongeman, haalt zijn verrekijker boven. Hij spiedt vanuit de wagen naar een veld met aardappelen. De grond staat droog, stoffig bijna. “Rij maar door”, zegt hij even later, lachend, schertsend met zichzelf. “Het was een rot blad.”
Hannes, de zoon van Bart Coghe, jachtrechthouder in Roeselare, West-Vlaanderen, telt samen met zijn vader het aantal patrijzen op het revier, samen 1.100 hectare groot. Het is een donderdagavond, drie weken voor de opening van de wildsoort. Een intensieve bezigheid, zo noemt hij het rondkijken van perceel naar perceel. “Vorig jaar kwam ik aan meer dan dertig uur, en dan spreek ik alleen over het tellen en dus niet het bijvoederen, over predatiecontrole en het geschikt houden van het leefgebied”, aldus Hannes. “Mijn vriendin noemt me gek.”
Maar het moet wel, zegt hij. “Wie enkel maar de dagen vóór de jacht op zoek gaat, zal weinig vinden. Misschien een kluchtje of twee. Het is doordat je honderd keer voorbij dezelfde plek passeert, dat een verschil pas opvalt.”
Tijdens de telling rijden twee wagens van het ene naar het andere veld, van de aardappels naar de mais naar de ‘pret’: West-Vlaams voor prei. Via walkie talkies staan de chauffeurs in contact met elkaar. Die dag wordt een nieuwe klucht ontdekt met zes akkervogeltjes. “Ik zit momenteel aan 255 exemplaren, resultaat van negen lege koppels en 24 kluchten”, vertelt de oudere Coghe. “Vorig jaar stond de teller op 215. Mogelijk dat tijdens het jagen zelf nog nieuwe bendes tevoorschijn komen. Wil ik meer patrijzen, dan moet ik broedgebied bijmaken, randen waar het broedsel kan slagen. Want of ik nu jaag of niet: het totale aantal blijft ongeveer gelijk.”
Niettemin, onder de tweehonderd vogels organiseert de groep van Coghe geen jachtpartijen. “Ik wil mijn broedpopulatie niet kapotmaken, dus moet ik voldoende vogels overhouden om mijn aantal koppels te behouden en mogelijke verliezen op te vangen”, luidt de redenering. En als de jacht toch plaatsvindt, wordt maximaal twintig procent bejaagd. In absolute cijfers: vijftig tot zestig patrijzen. Bart: “Ik organiseer maar drie jachtdagen. En vorig jaar zelfs maar twee, door de hevige regens toen. De vooropgestelde aantallen worden vaak niet altijd gehaald: het blijft immers een zeer tactische, fysiek zeer vermoeiende jacht, waarbij je makkelijk op een dag twintig kilometer wandelt.”
Opvallend. In het kader van openheid en transparantie nodigde Coghe ook ‘externen’ uit – om een unieke inkijk te geven in zijn manier van werken. Tekenden present: de coördinator van Stadslandschap ’t Westvlaamse Hart, twee leden van Natuurpunt en een consulent van Boerenbond. Enkele dagen eerder stapte ook een vertegenwoordiger van de provincie mee. “Ik heb niets te verbergen”, fundeert Coghe zijn beslissing.
De eerste halte van de gemengde groep vormt verrassend genoeg een bedrijventerrein, dat door verschillende procedures gedeeltelijk braak ligt en ondertussen verwilderde. Het hoge gras en de spontaan opgeschoten kruiden vormen een ideaal biotoop voor kleinwild, en soorten als het kwikstaartje of de kievit. Wanneer hij de wagen verlaat en op het veld wandelt, schiet een haas weg en die scheert als bij toeval langs een familie patrijzen, die pijlsnel opvliegt. ‘Eerst tonen de lege koppels zich. Die moeten enkel voor zichzelf zorgen. Pas later de grote kluchten. Hoe meer kuikens, hoe meer zorgen om luchtpredatie, hoe meer de neiging om langer in de dekking te blijven.’
Bart en Hannes Coghe zien veel voordelen aan deze manier van werken – van het rondrijden tot het wandelen in het veld op één lijn, met een hond aan de voet. Het geeft een duidelijker beeld van de omvang van de populaties, maar ook tijdens de jacht speelt de opgedane kennis mee. “Doordat ik het wild beter ken, kan ik het vluchtgedrag adequater voorspellen”, zegt Bart. “Ik kan bijgevolg jagers beter en veiliger posteren.”
Achteraf, na enkele uren cruisen door de landbouwvelden en het tellen van verschillende ‘bendes’, sommige tot achttien stuks groot, zegt Francky Durnez van Natuurpunt aangenaam verrast te zijn door het initiatief én door het telresultaat. En misschien nog belangrijker: “De groepen in het buitengebied groeien naar elkaar toe, en dat vind ik minstens even belangrijk. Binnen Natuurpunt zijn er die jagers niet kunnen uitstaan. Binnen de jachtsector zijn er die Natuurpunters rauw lusten. Van beide kanten vind ik dat de verkeerde houding. Het is niet zwartwit. De uitnodiging van Bart toont dat het anders kan.”
Tussen vader en zoon Coghe, hoewel ze het zelf ontkennen, heerst toch een soort competitie die avond: om het meest patrijzen zien. “Ik vind het leuk dat ik kan zeggen: ik heb die klucht ontdekt”, vertelt Hannes. “Maar sowieso: papa is gewoon niet te kloppen op dat vlak. Voorlopig nog.”