Sven Sels, een jager uit Antwerpen, verzorgt in het HVV-ledenblad de reeks ‘Weidelijkheid’, waarin hij iedere maand kritisch nadenkt over ethische verantwoord gedrag in de jachtsector. Deze keer: welke dieren schiet ik zeker niet als jager?
Situatie
Wanneer een jager in het vroege voorjaar wordt uitgenodigd op een drukjacht ter voorkoming van schade door zwartwild, komt een rotte varkens op een veertigtal meter langs zijn post. Het gaat hierbij om drie stukken zo rond de 40 tot 50 kilogram, gevolgd door een trein frislingen in gestreept livrei. De jager heeft een mooie kans om een of meer varkens te strekken, maar het hoge buntgras bedekt de buiklijn en hij is niet in staat de volwassen stukken aan te spreken op hun geslacht of de aanwezigheid van bezogen tepels. Welke varkens mag hij schieten?
Wettelijkheid
In de Vlaamse jachtwetgeving is er geen specifiek statuut voorzien voor ouderdieren. Als dusdanig tellen hier enkel de algemene openingstijden voor de soort waarbij deze grotendeels buiten de voortplantingstijd liggen.
In Duitsland ligt dit heel anders. Daar geldt een algemeen verbod op het schieten van ouderdieren die jongen grootbrengen, ongeacht de openingstijden: ‘In den Setz- und Brutzeiten dürfen bis zum Selbständigwerden der Jungtiere die für die Aufzucht notwendigen Elterntiere, auch die von Wild ohne Schonzeit, nicht bejagt werden’ ( § 22 Al. 4 Bundes Jagd Gesetz). Dit komt voort uit de bescherming van dieren zoals vastgelegd in artikel 20 van de Duitse grondwet en wordt bestraft met vrijheidsstraffen tot vijf jaar.
Deze bepaling geldt dus niet alleen voor jachtwild, maar ook voor exoten zoals wasberen of marterhonden. Bij sommige soorten, zoals vossen, geldt dit zowel voor beide ouderdieren aangezien zowel rekel als moer voedsel aanbrengen voor de jongen. Bij reebokken geldt dit dan weer niet. De bescherming gaat in vanaf de geboorte.
Drachtige stukken vallen niet onder de regel. Moeilijker wordt het bij het bepalen wanneer de bescherming stopt. Er wordt daarbij gekeken hoe lang de jongen, afhankelijk van de soort, voor hun normale ontwikkeling nood hebben aan de ouderdieren tot ze zelfstandig zijn.
Vanaf wanneer de jongen op eigen benen kunnen staan, valt daarom niet altijd samen met het einde van de zoogtijd. Zo gaan wildbiologen er bij roodwild bijvoorbeeld van uit dat een kalf de hinde nodig heeft tot in het volgende voorjaar, aangezien het anders door de roedel verstoten wordt en verkommert.
Bij zwartwild zijn de jongen iets minder afhankelijk van de zeug eens het zogen stopt. Doorgaans gaat men er van uit dat frislingen zelfstandig kunnen overleven vanaf de leeftijd van drie tot vier maanden wanneer ze niet meer gezoogd worden. Dit valt doorgaans samen met het moment dat ze hun strepen verliezen.
Weidelijkheid
Zelfs wanneer de wet dit toelaat, dan nog is het schieten van een zogend moederdier, hetzij opzettelijk, hetzij door nalatigheid, moeilijk te verzoenen met de beginselen van weidelijkheid.
Zoals altijd bij het beoordelen van weidelijkheid, moet er ook hier soms een afweging worden gemaakt tussen verschillende belangen waarbij de bescherming van de jongen doorgaans moet primeren. Zo gaan er, onder druk van de oprukkende Afrikaanse varkenspest, momenteel in Duitsland stemmen op om het nalatig schieten van voerende zeugen niet langer strafbaar te stellen. Dit voorstel stuit echter op hevige kritiek van jagers, voor wie de ‘muttertierschutz’ heilig is.
Weidelijkheid gaat nog verder en beschermt bij kaalwild doorgaans ook leidende moederdieren, zelfs als ze niet meer zogen, dit ter bescherming van de sociale structuur van het wild. Bij een doublet ree of roodwild dient men daarom eerst kits of kalf te schieten en daarna pas geit of hinde.
Niet alleen de individuele schutter dient hier op te letten, maar ook de jachtheer/organisator van een drijf- of drukjacht moet hier rekening mee houden bij de vrijgave en de praktische uitvoering van de jacht om het risico op fouten zo klein mogelijk te houden.
Hoe te handelen?
Eerst en vooral is het aan de jachtheer om het risico zo veel mogelijk te beperken. Dit kan onder meer door het tijdstip van de jacht waarbij het risico op voerende zeugen in de maanden november en december het kleinst is. Door het gunstige klimaat en overvloedig voedselaanbod zien we dat er vanaf januari al heel wat frislingen geboren worden.
Ook moet men vermijden het wild te veel onder druk te zetten, door bijvoorbeeld het gebruik van op het zicht jagende honden, waardoor de kans vergroot dat de jongen van het moederdier worden gescheiden. Wanneer een jager dan een gemengde rotte of roedel voor krijgt, zonder dat hij de stukken individueel goed kan aanspreken, dan geldt altijd de regel ‘jong voor oud’, zelfs wanneer het nog om kleine frislingen gaat. Die zijn natuurlijk moeilijker te treffen dan een grote, maar missen is dan altijd nog beter dan het schieten van een voerend moederdier. Wanneer dit ondanks alles toch zou gebeuren, moet al het mogelijke gedaan worden om ook de jongen te strekken.
Lees ook de eerdere bijdrages over weidelijkheid
- Doe ik mee aan het schieten van uitgezette fazanten?
- Ben ik als jager verplicht om een nazoek te organiseren?
- Hoe stevig tekeer mag ik gaan tijdens het bestrijden van houtduiven?
- Zijn jachtreizen ethisch verantwoord?
- Hoe gedraag ik mij tijdens een confrontatie met recreanten?