Nieuws

Interview: ‘Nog veel geschikt leefgebied voor everzwijn in Vlaanderen’

Biologe Anneleen Rutten zocht naar de herkomst van de everzwijnen in Limburg. ‘Uitgezet? Kan ik bevestigen noch ontkennen.’

‘Acht procent van het gebied in Vlaanderen is geschikt territorium voor everzwijnen om te leven. Momenteel wordt daarvan de helft reeds bezet.’ Dat zegt Anneleen Rutten, onderzoekster aan het Instituut voor Natuur-en Bosonderzoek en aan de Universiteit Antwerpen. Recent publiceerde ze de conclusies van haar studie naar de genetische herkomst van de wilde zwijnen in vooral Limburg en de kempen.

Eerst even persoonlijk: van waar de fascinatie voor dit onderwerp?

‘Ik ben biologe van opleiding, waardoor de verhouding tussen mens en dier mij mateloos interesseert. Met de komst van het everzwijn wordt die relatie op sommige plekken onder druk gezet, want het loopt af en toe fout. Omgewoelde tuintjes, een aangereden jogger, landbouwschade: voorbeelden genoeg in de pers. Maar tegelijkertijd: als inheemse soort hoort het everzwijn thuis in Vlaanderen. Het dier maakt onderdeel uit van het geheel, zelfs na een halve eeuw te zijn verdwenen. Met mijn studie hoop ik de wetenschappelijke basis te kunnen leggen voor de ontwikkeling van een beter beheer en management van de soort.’

Wat valt daaronder?

‘In dit geval: het potentieel van het verspreidingsgebied in kaart brengen. Everzwijnen gedijen perfect in bosrijk gebied, daarom dat Oost-Vlaanderen en West-Vlaanderen veel minder geschikt blijken als territorium, en Limburg, Antwerpen en Vlaams-Brabant wel. Het is daarom handig om te weten waarnaartoe de dieren nog allemaal kunnen trekken, in hun zoektocht naar voedsel en beschutting.’

‘Belangrijk om te weten: ongeveer acht procent van het gebied in Vlaanderen voldoet aan de levenseisen van everzwijnen, en momenteel wordt de helft ervan bezet. Wat betekent dat een verdere verspreiding altijd tot de mogelijkheden behoort. Echter, een verdubbeling van het gebied betekent niet automatisch een verdubbeling van het aantal wilde varkens of een verdubbeling van de schade. Het gaat immers om zeer versnipperd gebied, met soms een moeilijke oversteek om te maken. De vraag luidt dus: zullen de evers tegen hun grens aanlopen? Of zijn ze flexibel genoeg om zich verder aan te passen in een sterk verstedelijkt landschap?’

Wat denkt u?

‘Geen idee. Het van zoveel factoren af. Moeilijk te voorspellen.’

Tot vóór 2015 telde Limburg twee clusters aan wilde varkens.

‘Klopt. De ene leefde in het gebied van de Vallei van de Zwarte Beek, de tweede rond het Nationaal Park Hoge Kempen. De clusters waren in het begin zowel geografisch als genetisch gescheiden, vandaag de dag minder. Er is voortplanting tussen beide groepen, ondanks de fragmentatie van leefgebied.’

‘Interessant om te weten, is dat ze ongeveer gelijktijdig in Limburg opdoken, en dat er in 2007 –bij de eerste afschotstatistieken rond Beringen en rond het Nationaal Park– geen populaties direct grensden aan Vlaanderen.’

Dus uitgezet?

‘Ik krijg die opmerking vaak. Maar ik kan bevestigen noch ontkennen. Ik kan simpelweg niet antwoorden op die vraag. Ik beschik over te weinig stalen van andere gebieden, zoals Duitsland en Wallonië, om te kunnen vergelijken.’

‘Niet vergeten ook: door de vele landbouwpercelen en maïsvelden is Vlaanderen sowieso een soort hemel op aarde voor die beesten. Ooit moesten ze terugkomen.’

In uw studie spreekt u ook over een derde cluster.

‘Klopt, die maakte zijn opwachting in 2015, in de buurt van Postel, grensgebied met Nederland. Die kwam naar Vlaanderen via natuurlijke migratie, dat staat vast, en blijkt uit een vergelijking van de verschillende afsplitsingen.’

Wat het aantal betreft: heeft u zicht op de grootte van de populaties?

‘Neen. Het is onmogelijk om het precieze aantal te weten. In kleine gebieden lukt dat nog: dan is het mogelijk om verschillende exemplaren te vangen en te merken, en op basis daarvan inschattingen te maken. Maar in Vlaanderen? Ondoenbaar. Bovendien is het een dure manier van werken, die veel tijd in beslag neemt. Ook zichtwaarnemingen en tellingen organiseren geven een onvolledig beeld, omdat de aantallen doorheen het jaar fel fluctueren. Maar eigenlijk vind ik de vraag minder relevant. De kwestie is eerder: wat is een goed beheer?’

En wat is een goed beheer?

‘Dat moet het beleid bepalen.’